zaterdag, november 17, 2007

 

Afvalmining Haps

Afval wordt start van nieuwe keten

Afvalmining Haps is een onderdeel van Groene Raffinaderij Haps (GRH). GRH onderzoekt de mogelijkheden van een integrale aanpak om tot een Biobased Economy te komen. Dit is een nieuwe economy waarbij kringlopen gesloten worden. Afval wordt daarbij niet meer gezien als het einde van de keten maar als start van een nieuwe keten. Het project is gestart bij het initiatief van een groep veehouders die mest niet meer zien als een probleem maar als een kans. Mest is biomassa waaruit grondstoffen en energie gewonnen kunnen worden. Energie die gewonnen wordt is afkomstig uit de korte koolstofcyclus (zonne energie-> plantengroei->dierlijkeeiwitproductie->mest->energie) dit in tegenstelling tot de lange koolstofcyclus (fossielebrandstof->energie). De eerste keten is CO2 neutraal terwijl de tweede keten het CO2 gehalte van de atmosfeer verhoogt. Mest is ook een bron van mineralen. Op dit moment zijn in het verre oosten ongeveer 1000 palmboom plantages van ieder 10.000 ha in ontwikkeling. de vraag van deze plantages op de mondiale mineralen voorraden is al merkbaar en door schaarste stijgen de prijzen. Groene Raffinaderij wil het mineralen overschot in Noordoost Brabant koppelen aan de te korten in het verre oosten. Door mineralen naar het verreoosten te exporteren en palmolie te importeren wordt de keten gesloten. Het spreekt voor zich dat er uitsluitend samengewerkt wordt met groene plantages. Plantages waarvoor niet ontbost is en die geen bedreiging zijn voor de voedselvoorziening. Naast palmolie lijkt de jatropha plant een goed alternatief te zijn. Deze groeit op plaatsen waar andere planten niet gedijen en de plant is niet geschikt voor menselijke consumptie. http://nl.wikipedia.org/wiki/Jatropha_curcas


Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Interne postcode 645
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

antwoorden op de schriftelijke vragen van Van Leeuwen en Roemer over afvalmining

5 oktober 2007

Geachte Voorzitter,
Hierbij treft u aan de antwoorden op de schriftelijke vragen, ingezonden 9 oktober 2007, van de leden Van Leeuwen en Roemer over afvalmining.

Vraag 1
Bent u van mening dat het creëren van ruimte door ontginning van afvalstorten, zoals de gemeente Haps onderzoekt, een goede mogelijk biedt om andere bestemmingen als wonen en bedrijventerrein in de ruimtelijke ontwikkeling in te passen? Acht u landelijke navolging van dit idee wenselijk?

Antwoord
Het saneren van voormalige afvalstortplaatsen voor het creëren van ruimte kan een goede mogelijkheid vormen om nieuwe bestemmingen als wonen, recreatie en bedrijventerreinen in de ruimtelijke ontwikkeling in te passen. Ik vind het saneren van voormalige stortplaatsen, zodat de ruimte weer voor een andere functie gebruikt kan worden, dan ook een goede zaak.
Sanering is een vereiste voor het herontwikkelen van een voormalige stortplaats. Er zijn verschillende saneringsvarianten mogelijk zoals bijvoorbeeld het volledig ontginnen van een stortplaats, het aanbrengen van een afdeklaag of deels verwijderen van een stortplaats. De mate waarin een sanering succesvol kan worden aangepakt verschilt evenwel per stortplaats. Hier liggen verschillende factoren aan ten grondslag zoals: de samenstelling van het stortlichaam, het eventuele milieurisico van een oude stortplaats, de kosten van sanering, de ligging en uiteindelijke bestemming van de locatie, als ook de mogelijke verschillende saneringsopties. Deze factoren beïnvloeden elkaar in sterke mate. Verantwoordelijkheid en initiatief voor het saneren van voormalige stortplaatsen ligt evenwel bij de betrokken gemeenten.
Dat provincies, zoals Brabant, daarbij een verkennende en ondersteunende rol spelen, juich ik toe. Ik wil met de provincies overleggen over in hoeverre dergelijke initiatieven ook door andere provincies kunnen worden opgepakt. Daarbij denk ik aan door de provincies opgezette landsdekkende aanpak van de sanering van voormalige stortplaatsen. Daarbij zullen de nieuwe innovatieve ontwikkelingen op het gebied van afvalmining in combinatie met energieopwekking uit afval nadrukkelijk aan de orde komen.

Vraag 2
Op welke wijze wordt op dit moment de landschappelijke waarde van de afvalstorten meegewogen in de afweging van bestemmingen? Kan door afvalmining de landschappelijke waarde van een gebied beschermd of zelfs verbeterd worden?

Antwoord
De afweging of een voormalige stortplaats een landschappelijke waarde heeft, wordt door de betreffende gemeente gemaakt. Afvalmining kan een posittieve invloed hebben op de landschappelijke waarde. Het is aan gemeenten om die afweging te maken.

Vraag 3
Welke wetgeving is van toepassing op het ontginnen van een afvalstort en welke vergunningen dan wel ontheffingen zijn er voor nodig?

Antwoord
Al naar gelang van de duur van het ontginningsproject (korter of langer dan 6 maanden) zal de initiatiefnemer een vergunning Wet milieubeheer moeten aanvragen. Indien men bij het project asbest aantreft zal het Arbeidsomstandighedenbesluit in acht moeten worden genomen. Wanneer de afvalstoffen worden afgevoerd dient dit plaats te vinden conform het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke stoffen. Het toepassen van ontgonnen afvalstoffen als bouwstof is mogelijk als men voldoet aan de eisen van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming. Wanneer bepaalde afvalstoffen opnieuw gestort gaan worden zal mogelijk ontheffing van één van de stortverboden van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen moeten worden aangevraagd en zullen de acceptatievoorwaarden van de Wet milieubeheervergunning van de betreffende stortplaats, waar gestort zal worden, in acht moeten worden genomen. Bij het opnieuw storten van afvalstoffen op een andere stortplaats is tenslotte afvalstoffenbelasting verschuldigd op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag.

Vraag 4
Hoeveel ontginbare afvalstorten zijn er in Nederland en op basis waarvan vindt deze selectie plaats? Hoeveel hectare grond kan daar landelijk mee teruggewonnen worden voor andere bestemmingen?

Antwoord
Er zijn 4.000 voormalige stortplaatsen bekend in Nederland. Bij een oude stortplaats zal onderzoek moeten uitwijzen of het rendabel is te ontginnen. Verschillende factoren spelen hierbij een rol zoals: wat is de aard van het stortmateriaal, wat is de ligging van de locatie, wat wil men met de locatie en welke saneringsvarianten heeft men voorhanden.
Verreweg de meeste voormalige stortplaatsen zijn gelegen in landelijk gebied. Ongeveer 200 daarvan liggen in de winterbedding van de grote rivieren. Het grootste deel van de voormalige stortplaatsen is in eigendom van overheidsinstanties.
De voormalige stortplaatsen zijn op het ogenblik in ruim 30% van de gevallen in gebruik voor de
landbouw. Voorzover ze verder nog gebruikt worden, is dat voornamelijk in de extensieve
recreatie (15%) en als natuurgebied (8%). In ongeveer 10% van de gevallen worden ze benut
voor meer stedelijke vormen van gebruik, dat wil zeggen als bedrijfsterrein en voor intensieve
woonbebouwing. (bron rapport NAVOS eindadvies)
De totale oppervlakte van alle 4.000 bekende voormalige stortplaatsen is ongeveer 8.000 ha.
Meer dan de helft van de voormalige stortplaatsen is kleiner dan 0,6 ha.

Vraag 5
Welke kosten zijn er verbonden aan het ontginnen van een afvalstort en welke baten? Wie is verantwoordelijk voor de financiering en wie incasseert eventuele winsten?

Antwoord
Aan het ontginnen van een afvalstort zijn onder andere technische, personele en logistieke kosten verbonden. Daarnaast moet er belasting betaald worden voor het herstorten van afvalstoffen. De baten liggen in de opbrengst van de grond, mogelijke nuttige toepassing van afgegraven afvalstoffen en het opheffen van het milieuhygiënische risico ter plaatse.
Om de (on)mogelijkheden van ontginning te verkennen heeft de provincie Noord-Brabant in de periode 2001 tot 2006 onderzoeken uitgevoerd naar afvalmining in Noord-Brabant, onder andere een pilot bij Meerendonk in 's-Hertogenbosch en studie in het kader van een verbeterproject bij het Gat van Waalre in Waalre. Daarbij is gekeken naar de technische mogelijkheden, financiële haalbaarheid en ruimtelijke potenties. Uit deze onderzoeken bleek dat ontginning met de beschikbare technieken (nog) niet rendabel is.
Recent is de provincie Noord Brabant benaderd over nieuwe technieken voor afvalmining in combinatie met energieopwekking uit afval. De haalbaarheid hiervan is nog in onderzoek, maar ik sta positief tegenover dergelijke innovatieve ontwikkelingen. VROM en EZ hebben gezamenlijk een koplopersloket ingesteld, waar nieuwe innovatieve initiatieven van het bedrijfsleven ondersteund kunnen worden. Momenteel wordt bekeken of deze nieuwe technieken ook voor ondersteuning van het koplokersloket in aanmerking komen.
Ook bij het project Belvedere in Maastricht is onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van afvalmining. Geconcludeerd is dat afvalmining geen rendabele saneringstechniek is voor deze stortlocaties. Het afval bestaat hier voor een groot deel uit puin en bouwafval. Omdat afvalmining niet rendabel blijkt te zijn, wordt voor een andere saneringsvariant gekozen. Men wil namelijk een afdeklaag aan brengen. Het project besteedt veel aandacht aan de communicatie met de plaatselijke bevolking en aan de isolatie van het stortlichaam.
Wanneer sprake is van het afgraven van een stortplaats teneinde een deel van het materiaal her te gebruiken en een deel elders weer te storten, moet er voor het weer te storten deel belasting betaald worden. Deze belasting verhoogt de totale kosten van de sanering soms zodanig dat gemeenten van een sanering afzien. Ik heb dan ook met mijn collega van Financiën afgesproken om in het kader van de tweede tranche maatregelen ter vergroening van het belastingstelsel te bezien of en zo ja welke oplossingen hiervoor mogelijk zijn.

Vraag 6
Welke maatschappelijke kosten zijn er jaarlijks verbonden aan beheer en controle over bestaande afvalstorten? Uitgaande van de totale ontginbare hoeveelheid afvalstorten, hoeveel besparing op maatschappelijke kosten zou dit betekenen?

Antwoord
Volgens NAVOS eindadvies rapport geldt voor alle voormalige stortplaatsen tezamen eenmalige kosten van € 670 miljoen. Daarnaast jaarlijks € 15 miljoen voor bijvoorbeeld monitoring. Gekapitaliseerd over een periode van ca 20 jaar hebben we het over ca € 1 miljard. Dit betreft de stortplaatsen die voor 1996 niet meer in bedrijf waren. De kosten voor beheer en controle voor de stortplaatsen die na 1996 nog in bedrijf waren of nog zijn, zijn verwerkt in het storttarief. Deze kosten vloeien voort uit de vergunningvoorschriften voor deze stortplaatsen. De hoogte van die kosten zijn niet separaat berekend.

Vraag 7
Hoeveel afvalstorten bevinden zich op risicovolle locaties als gevolg van klimaatverandering? Welke beheersmaatregelen worden genomen om schade aan milieu en volksgezondheid op als gevolg van de storten op termijn te voorkomen? Is daar een maatschappelijke kosten baten analyse voor gemaakt? Zo neen, bent u bereid die te maken?

Antwoord
Er is geen onderzoek gedaan naar afvalstorten op risicovolle locaties als gevolg van klimaatverandering. In het antwoord op vraag 6 is een overzicht gegeven van de kosten voor beheersmaatregelen om schade te voorkomen. Hierbij is geen rekening gehouden met eventuele gevolgen van klimaatverandering. Ik vind het op dit moment niet opportuun een maatschappelijke kosten baten analyse te maken, omdat eerst onderzocht moet worden welke maatregelen wij moeten nemen om de effecten van de klimaatverandering in het algemeen (verder) te beperken.

Vraag 8
Is voldoende verwerkingscapaciteit in Nederland beschikbaar om vrijkomende afvalstromen te verwerken of nuttig toe te passen? Zo neen, hoeveel capaciteit zou minimaal nodig zijn en op welke wijze wordt de ontwikkeling daarvan door u gestimuleerd?

Antwoord
Via het Bouwstoffenbesluit is in Nederland mogelijk gemaakt dat bepaalde afvalstromen ter vervanging van primaire bouwstoffen gecontroleerd nuttig kunnen worden toegepast. De vrijkomende afvalstoffen bij de ontginning van een voormalige stortplaats zouden, wanneer ze voldoen aan de eisen van het Bouwstoffenbesluit, als bouwstof toegepast kunnen worden. Er zijn echter diverse andere afvalstoffen, afkomstig van bijvoorbeeld afvalverbrandingsinstallaties en puinbrekers, die ook als bouwstof worden gebruikt. De markt zal daarom bepalen hoe snel een toepassing gevonden wordt.
Op de stortplaatsen die momenteel nog in exploitatie zijn, is voldoende capaciteit beschikbaar om niet herbruikbaar afval van ontgonnen voormalige stortplaatsen her te storten. In het kader van het opstellen van het tweede Landelijk afvalbeheerplan, dat in 2008 plaats zal vinden, wordt onderzocht of het huidige moratorium op uitbreiding van de stortcapaciteit wel of niet opgeheven moet worden om de continuïteit van de stortvoorziening te waarborgen.

Hoogachtend,
de Minister van Ruimte en Milieu,
dr. Jacqueline Cramer

http://www.gelderlander.nl/maasland/article1955638.ece





<< Home

This page is powered by Blogger. Isn't yours?